Mijn eerste vriendje was een dichter. Zijn dag begon met de gang naar de supermarkt om zes halve liters te kopen. Elke dag sjokte hij de trap op met in elke hand een plastic tas met het allergoedkoopste bier dat hij kon vinden, want drinken was voor hem vooral een praktische aangelegenheid. Met een pils in het bereik, vleide hij zich neder en begon hij in sierlijk handschrift met waartoe hij op aarde was. Dichten, op rijm.
In gesprekken en zijn gedichten haalde de dichter graag de grote zaken des levens aan. Veruit favoriet was de dood en alles wat daar bij komt kijken. Op de tweede plaats kwam verraad, op de voet gevolgd door liefde. De jongeman was nog lang geen dertig maar al wel een echte kunstenaar, dat moge duidelijk zijn. Hij was een vertegenwoordiger in ware gevoelens, daar had hij er veel van, zoveel dat er dagelijks een meter bier aan te pas moesten komen om al dat grote voelen tot normale proporties terug te brengen. Het was een secure aangelegenheid om voor zijn dichtkunst de juiste staat van zijn te bereiken. Zo at hij overdag liever niet, dat zou afbreuk doen aan zijn roes. Zijn eerste maaltijd van de dag was dan ook meteen zijn laatste. Die nuttigde hij vlak voor het slapen gaan, als de dag toch geen geniale invallen meer zou brengen.
Geen idee wat ik in hem zag. Als excuus kan ik opvoeren dat ik jong was en dat er in mij een romantische ziel huist. Luchtig was ons samenzijn geenszins. De dichter hield van drama. En dus ook van ruzie. Dat bracht elke dag de nodige reuring. De hele affaire duurde hooguit twaalf maanden, maar leek jaren in beslag te nemen. Een einde maken aan deze verbintenis was lastig omdat hij met grote (en heel veel) woorden dreigde zich van het leven te beroven als ik daar onverhoopt toe zou besluiten. Ergens was ik gevleid dat hij kennelijk zoveel van me hield. (Op de zaken vooruitlopend: toen ik dan toch maar dit risico had genomen, trok hij met een net zo’n groot gevoelen drie weken later bij een kennis in)
Op een zondag bezocht ik hem in een klein Twents stadje, waar hij op het huis van zijn moeder paste. Ik was dat weekend op bezoek geweest bij mijn ouders daar niet ver vandaan. Mijn moeder had me voor op mijn Arnhemse studentenkamer twee hoofdkussens meegeven. De moeder van de dichter had een luxe badkamer dus de dichter en ik gingen in bad. Het duurde niet lang voor er heibel ontstond. Ik werd het zat, stapte uit het water, kleedde me aan en vertrok richting station met de zware weekendtas en twee hoofdkussens. De dichter stapte ook uit bad en liep mij achterna, poedeltje naakt. Ik duwde hem de twee donzen hoofdkussens in de handen. En zo dwaalden we door de verlaten straten van een stadje in zondagse rust. De dichter belde ergens aan om de weg naar het station te vragen. Ik zag hem staan, in zijn kleine billen, geflankeerd door twee grote kussens. De bewoner deed gauw de deur weer dicht. Niet veel later kwam een politieauto rustig naast ons rijden. Of we even mee wilden komen. We werden apart ondervraagd op het bureau. Daarna brachten de agenten van dienst het jeugdige stel weer terug naar het ouderlijk huis van de dichter. Het water in het bad was inmiddels afgekoeld.