De streekbus had ons aan het eind van de ochtend aan het begin van de dijkweg afgezet. Links zagen we markante dijkhuisjes met daarachter eentonige naoorlogse bouw. Rechts keken we uit over de uitgedijde rivier. Het had veel geregend de afgelopen weken, maar deze dag kleurde de hemel blauw en verwarmde de eerste lentezon onze bleke wangen.
Motorrijders zigzagden in lange colonnes door het meanderende landschap. We zagen hoe ze bijna de grond raakten als ze door de bocht heen scheerden om –als dansers- in een zelfde soepele beweging de andere kant op te hellen. Hun blinkende helmen markeerden als speldenknopjes de route die wij nog moesten gaan.
Waarom had ik me op de platte all stars aan deze wandeling gewaagd? De verre horizon leek Jan niet te deren. In mijn inmiddels lege rugzak had ik die ochtend vier pakjes vruchtensap, een rol biscuitjes en voor ieder een zakje chips ingepakt. Onze benen vonden een gelijkmatig ritme en in een rustgevende cadans wandelden we langs dorpjes en fruitvelden.
Fietsende bejaarden – twee grijze haardossen, twee blauwe jassen, twee identiek groene fietsen – kwamen ons tegemoet. ‘Goedemiddag’. Zonder op of om te kijken liepen wij in een gestaag tempo door, we hadden een missie, mijn vriend voorop en ik – mijn blaren vervloekend – er vlak achter.
De brug was inmiddels in zicht. Voor de tiende keer eindigde daar onze jaarlijkse wandeltocht. De rest van de groep zou hier op ons wachten. We kregen ze al in beeld. De laaghangende zon tekende een witte lijn langs vijf zwaaiende silhouetten. Boven op de brug begroetten we elkaar. Het was al weer een jaar geleden dat we met zijn allen bij elkaar waren geweest.
Margot rolde een meterslange strook uit. Ze had van dunne lapjes stof een bont patchwork genaaid. Omstebeurt schreven we op de banier een letter van zijn naam. We hingen de lange lap over de reling van de brug en bonden de uiteindes stevig vast aan de spijlen. De vaandel wapperde een prachtig kleurenspel in de wind. Ook dit jaar danste Maarten met ons mee.